Ehud ging naar de koning, die zich had teruggetrokken in de koelte van zijn bovenvertrek, en zei:
‘Ik heb voor u een boodschap van God.’ Toen de koning opstond van zijn troon, trok Ehud met zijn linkerhand het zwaard van zijn rechterheup en stak het in Eglons buik. De kling verdween tussen de vetkwabben, die zich daarna ook om het gevest sloten, want Ehud trok het zwaard niet terug maar liep snel de kamer uit, de galerij op, nadat hij de deuren van het vertrek van binnenuit vergrendeld had. Hij was nog niet weg, of de dienaren van de koning kwamen de zaal weer binnen. Ze merkten dat de deuren van het bovenvertrek waren vergrendeld en zeiden tegen elkaar:
‘Hij heeft zich zeker weer afgezonderd om zijn behoefte te doen.’ Ze wachtten een hele tijd, maar de deuren van het vertrek werden niet geopend. Ten slotte haalden ze een sleutel en openden de deur van buitenaf – en daar lag hun heer, dood op de grond.
Ehud had van hun getalm gebruik gemaakt om te ontsnappen. Hij passeerde de stenen beelden en ontkwam naar Seïra. Bij zijn aankomst in het bergland van Efraïm blies hij op de ramshoorn. Onder zijn aanvoering kwamen de Israëlieten uit de bergen. Hij zei tegen hen:
‘Volg mij, want de HEER heeft uw vijanden, de Moabieten, aan u uitgeleverd.’ Ze volgden hem en bezetten de oversteekplaatsen in de Jordaan, zodat er geen Moabiet meer langs kon. De Israëlieten versloegen ongeveer tienduizend Moabieten. Hoewel het stuk voor stuk stevige, strijdbare mannen waren, ontkwam er niet een. Moab moest die dag buigen voor Israël, en het land had tachtig jaar rust.
Na Ehud kwam Samgar, de zoon van Anat. Hij doodde zeshonderd Filistijnen met een ossenprik. Zo bevrijdde ook hij Israël.